haaien kunnen angstaanjagende roofdieren zijn, maar ze hebben een simpele zwakte: de meesten kunnen geen zoet water verdragen. Ongeveer 40% van de benige vissen, van goudvissen tot regenboogforel, leeft in zoet water, maar slechts 5% van de elasmobranchs (de haaien, roggen en schaatsen) kan deze prestatie aan. Zoet water droogt ze uit, verdooft hun zintuigen en brengt hun voortplanting in gevaar. Het laat ze ook zinken, volgens een studie die deze maand online is gepubliceerd in het Journal of Experimental Biology. In tegenstelling tot de modernere vissen, met hun mooie luchtblazen, hebben de oude elasmobranchs alleen hun vette levers als drijfmiddelen. Onderzoekers modelleerden de zwemmechanica van een stierenhaai (afgebeeld), een soort die part-time in rivieren leeft, alsof ze de aerodynamica van een nieuw vliegtuigontwerp testten. Ze berekenden dat als gevolg van een verlies van drijfvermogen, de haai ongeveer 50% meer energie moet besteden aan lift zodra hij de oceaan verlaat. Zoetwatersoorten zouden kunnen compenseren door hun lever te vetmesten tot het fysiologische maximum, berekende het team, maar de toegevoegde weerstand van het resulterende buislichaam zou hen waarschijnlijk minder slanke efficiënte Jagers maken dan ze op zee zouden kunnen zijn. Nieuwe metingen van twee zoetwaterelasmobranchs uit Fitzroy River in West-Australië ondersteunen de berekeningen. De vijf stierhaaien en 17 largetooth zaagvissen, een familielid in de bodem, waren minder drijvend dan 27 eerder bestudeerde oceaansoorten, ondanks extra vette levers. Fossielen suggereren dat zoetwaterhaaien weer vaker voorkwamen, maar er is meer onderzoek nodig om te bepalen of drijfproblemen of andere factoren hen uiteindelijk in zee dreven.